Brussel

Klein Jowanneke
Klein Jowanneke
8 maart 2006

Brussel

Het wintert in Antwerpen. Klein Jowanneke zit voor zijn deur op den dorpel een sigaret te smoren omdat hij dat binnen niet mag. Het is kwart na tien, zondagavond.

Er komt ne gast voorbij die in het midden van de straat loopt en die tegen iemand aan het klappen is die er niet is. Raar. Owel is die echt zot, ofwel heeft die zo ne gsm waartegen dat ge van op nen afstand kunt klappen.

Klein Jowanneke denkt aan Antwerpen. Toen Klein Jowanneke klein was, was Antwerpen voor hem letterlijk het centrum van de wereld. Als wij op ons dertien met de foetbal tegen Vos Reinaert moesten shotten (dat was in Sinaai) dan vonden wij ons tegenstanders ‘boeren’. En dan lachten wij die uit omdat die zo onnozel klapten.

En toen Klein Jowanneke op zijn negentiende naar Brussel ging om daar te studeren, was dat alsof hij naar een ander land verhuisde. In Brussel klapten iedereen Frans ! Hij zat er op kot in een buurt waar alleen maar Marokanen woonden. In principe kende hij dat, want hij kwam zelf van Borgerhout. Maar in Brussel was alles anders. Brussel was chaos. Brussel was te groot voor Klein Jowanneke.

Elke zondagavond ging Klein Jowanneke met den trein naar Brussel. En dat deed verschrikkelijk veel zeer. Ons vader ging dan altijd Chinees halen. Vier verschillende gerechten, met kroepoek en kippeblokskes met zuurzoete saus. Hij zette die bakskes op de chauffage en dan mochten wij één voor één ons bord vol laaien. Ondertussen had ons moeder den tv aangestoken en dan, met ons bord op ons knieën keken wij naar de Collega’s, het Pleintje en Made In Vlaanderen.

Maar toen ik op kot ging, was dat ineens gedaan. Terwijl de rest daar zat te genieten, pakte ik mijne zak, gaf kik alleman ne kus en trok ik de deur achter mij dicht. En dan vertrok ik. Alleen. Te voet.

Ik stak de Plantalei over, Zurenborg door en in Berchem-statie pakte ik den trein.

Den trein op zondagavond is een van de allertristigste dinges dat ge kunt doen. Daar zit geen kat op.

Veertig minuten later kwam kik in Brussel-Zuid aan. Meestal wier ik dan gecontroleerd door de polis. Die dachten altijd dat ik drugs meepakte, maar zo stom was kik niet, en dat zei kik hun ook, maar toch geloofde ze mij niet.

Mijn kot lag niet ver van het station. En toch duurde dat persies altijd kweetnieoelang voordat kik daar was. Nooit heb kik ergens leger en tristiger straten geweten als de straten in Brussel-Zuid op weg naar mijn kot.

Bij mijn kot aangekomen, deed kik mijn mottige, rottige voordeur open, ging nen ouwe vuilen trap op en deed de deur van mijn leeg, stil kot open. Ik zette de radio op, las nog een boekske en ging slapen.

Vier jaar later studeerde kik af. En in die vier jaar was Antwerpen veranderd. Antwerpen was kleiner geworden, was bekan een dorp geworden, een dorp waardat ge altijd dezelfde mensen tegenkomt en waardat soms veel te hard gezaagd wordt over onnozel dinges die dat niet belangrijk zijn. En soms, op zondagavonden gelijk als dees, mis kik Brussel zelfs. Dan mis kik die lege straten, die chaos, die veelheid, dat Frans en die zotte mensen. En dan efkes, droom kik om te verhuizen naar die grote stad, dat ander land, dat Brussel heet.

Facebook icon
Twitter icon
terug naar boven